Onderzoek naar vraag en aanbod van studentenhuisvesting

KAMERBRIEF

Geachte voorzitter,

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van OC&W, de rapportage aan van het onderzoek dat in opdracht van onze beide ministeries is uitgevoerd door ABF Research. Dit onderzoek is in een eerder stadium toegezegd aan de Tweede Kamer. De voorlopige resultaten zijn reeds opgenomen in het actieplan studentenhuisvesting van november 2003 (kamerstukken II 2003/2004 29 200 XI, nr. 19).
Het onderzoek is eind 2003 afgerond en de resultaten zijn voorgelegd aan vertegenwoordigers van KENCES, een samenwerkingsverband van corporaties actief op het gebied van studenten- en jongerenhuisvesting. De conclusies die op basis van de voorlopige uitkomsten zijn getrokken, worden in het bijgaande eindrapport bevestigd en verder onderbouwd.
Doel van het onderzoek is om een actueel beeld te krijgen van vraag en aanbod naar studentenhuisvesting, zo mogelijk gespecificeerd naar studentenstad. Daartoe is vanaf medio 2003 een onderzoek gedaan naar de vraag- en aanbodverhoudingen in 24 studentensteden aan de hand van gegevens van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) van juli 2003 en het Woningbehoefte Onderzoek 2002. Volledigheidshalve zijn niet alleen de tekorten in de achttien studentensteden nader bepaald, maar ook in zes andere gemeenten met een onderwijsinstelling voor hoger onderwijs. De onderzochte steden zijn: Amsterdam, Utrecht, Eindhoven, Den Haag, Haarlem, Breda, Rotterdam, Tilburg, Leiden, Leeuwarden, Zwolle, Arnhem, Delft, Enschede, Groningen, Nijmegen, Maastricht, Wageningen, Diemen, Den Bosch, Deventer, Heerlen, Alkmaar en Sittard-Geleen. De laatste zes gemeenten zijn in dit onderzoek toegevoegd aan de achttien gemeenten uit eerder onderzoek . De data van de IB-Groep maken deze verfijning mogelijk.

Belangrijkste uitkomsten
De uitkomsten van dit onderzoek vormen de onderlegger van het actieplan studentenhuisvesting. Voor een overzicht van beleidsuitgangspunten en acties gebaseerd op deze uitkomsten verwijs ik naar de brief aan de Tweede Kamer over het actieplan studentenhuisvesting van november 2003 (kamerstukken II 2003/2004 29 200 XI, nr. 19). Voor een nadere toelichting op de resultaten en gebruikte onderzoeksmethoden beveel ik het bijgaande onderzoeksrapport van ABF Research aan.
Hieronder volsta ik met het opsommen van de in mijn ogen belangrijkste onderzoeksresultaten.

Ten eerste is uitgaande van een maximaal acceptabele reistijd van 45 minuten enkele reis tussen woonadres en studieadres, de reistijd van jongerejaars vergeleken met die van ouderejaars. Uit de analyse concludeer ik dat tussen de 11 en 18 duizend jongerejaars noodgedwongen te maken hebben met een reistijd van meer dan 45 minuten. Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn brief van november 2003 beschouw ik het tekort aan woonruimte voor dit aantal studenten als het op korte termijn op te lossen urgente tekort.
Een tweede belangrijke bevinding van het onderzoek is dat voor studenten een theoretisch tekort van 35.000 woningen bestaat en een overschot van 3.700 onzelfstandige woonruimten (meestal kamers). Dit vormt de basis van de conclusie dat in feite landelijk sprake is van voldoende aanbod aan onzelfstandige woonruimte voor studenten, maar dat deze woonruimte pas vrijkomt als sprake is van voldoende doorstroming van onzelfstandige naar zelfstandige woonruimte.
Ten derde wil ik erop wijzen dat het onderzoek voor het eerst enig inzicht biedt in de huisvestingsmarkt voor short stay, maar door het gebrek aan complete landelijke cijfers wordt geconcludeerd dat het moeilijk is om uitspraken te doen over dit segment. In het onderzoek wordt de schatting gemaakt dat jaarlijks 13.200 Nederlandse studenten voor ten minste drie maanden in het buitenland studeren en dat 9.000 buitenlandse studenten hier studeren. In deze schatting is niet bekend hoeveel van deze studenten een hele studie doen, en ook niet of ze woonruimte achterlaten of nodig hebben. Het onderzoek concludeert dat de huisvestingsmarkt voor short stay studenten een vrij strikt afgegrendeld segment in de markt voor studentenhuisvesting is en dat de mate waarin short stay studenten gebruik maken van de beschikbare studentenhuisvesting per stad verschilt.

Ik ben van mening dat dit onderzoek een goed inzicht geeft in vraag en aanbod naar studentenhuisvesting.

Hoogachtend,
de Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Sybilla M. Dekker

Bron: ministerie van VROM