Bewindvoerder wil wel, maar huurder wil niet

Het is inmiddels een uitgemaakte zaak dat de verhuurder met een vordering tot ontbinding en ontruiming bij de bewindvoerder en niet bij de huurder moet zijn. Maar hoe liggen de verhoudingen bij opzegging en vrijwillige ontruiming? De bewindvoerder heeft na de ontdekking van een hennepplantage in de woning van huurder de huur opgezegd en is bereid te ontruimen. Huurder is het daar niet mee eens. 378-Bewindvoerder-650x417

De casus

Na de ontmanteling van de hennepkwekerij in de kelder van de huurwoning heeft de bewindvoerder van huurder vrijwillig de huurovereenkomst opgezegd om zo de kosten van een procedure tot ontbinding en ontruiming te voorkomen. De bewindvoerder wil wel, maar huurder wil niet vrijwillig ontruimen. Hij heeft verhuurster via zijn advocaat laten weten dat hij geen opdracht heeft gegeven tot een huuropzegging en dat hij de huur ook helemaal niet wil opzeggen. Een bewindvoerder is niet zelfstandig bevoegd tot een huuropzegging, aldus huurder, zodat de huurovereenkomst gewoon voortduurt. Aangezien niet de bewindvoerder kan opleveren, maar huurder dat zelf moet doen, is verhuurster overgegaan tot dagvaarding. In eerste instantie van de bewindvoerder, omdat het bewind nog van kracht was. De bewindvoerder heeft in die procedure geen verweer gevoerd, omdat verhuurster volgens hem gelijk had. De bewindvoerder is daarna uit zijn functie ontheven en verhuurster is opnieuw overgegaan tot dagvaarding, nu van huurder zelf. De huurovereenkomst is rechtsgeldig opgezegd door de bewindvoerder, maar huurder weigert de woning op te leveren. Huurder verblijft daar zonder recht of titel, stelt verhuurster. Huurder bestrijdt dat de bewindvoerder bevoegd was en dat de huur rechtsgeldig is opgezegd. De bewindvoerder kan hoogstens een overeenkomst tot beëindiging van een geschil tussen verhuurster en huurder zijn aangegaan omdat huurder niet uit de woning wilde vertrekken. Daarvoor was instemming van huurder dan wel machtiging van de kantonrechter nodig. Van geen van beide is sprake geweest.

Het oordeel van de rechter

De uit de huurovereenkomst tussen verhuurster en huurder voortvloeiende rechten van huurder vielen onder het beschermingsbewind, omdat deze rechten zijn aan te merken als goederen. De bewindvoerder heeft de huurovereenkomst opgezegd op een moment dat het bewind nog niet was opgeheven. De bewindvoerder was dus bevoegd om op te zeggen en behoefde daarvoor niet een opdracht van huurder, concludeert de rechter. Dat het bewind inmiddels is beëindigd, maakt dat niet anders. Uit het feit dat het ingevulde en ondertekende opzegformulier aan verhuurster is geretourneerd blijkt duidelijk de bedoeling van de bewindvoerder om op te zeggen. Het gaat dus niet om het aangaan van een overeenkomst tot beëindiging van een geschil, zoals huurder stelt. De huurovereenkomst is geëindigd en huurder moest de woning ontruimen. Huurder heeft echter op de datum die met de bewindvoerder was overeengekomen de woning niet opgeleverd, maar is daarin blijven wonen. Verhuurster stelt dan ook terecht dat huurder nu zonder recht of titel in de woning verblijft. Uitspraak: huurder dient binnen veertien dagen de woning te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege huurder daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van verhuurster te stellen. (Uitspraak Rechtbank Rotterdam van 23 januari 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:776)