Eerste slag in strijd om kraakverbod is voor de Staat

Let op: Interveste is overgenomen door Gapph. Verwijzingen naar diensten en activiteiten van Interveste kunnen inmiddels zijn vervallen.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet kraken en leegstand op 1 oktober zijn er directe ontruimingen en ook al kortgedingprocedures geweest. In dit geval gaat het om een van de eerste uitspraken met betrekking tot het voornemen van een strafrechtelijke ontruiming onder de nieuwe wet. Aspecten van belang in dit door de krakers tegen de dreigende ontruiming aangespannen kort geding zijn het huisrecht, het zogeheten wederrechtelijk verblijf, het redelijk vermoeden en, in verband daarmee, de vraag of de eigenaar al dan niet aangifte van de kraak heeft gedaan.

De casus

Krakers van verschillende Amsterdamse kraakpanden, verenigd in een collectief, vorderen in kort geding een verbod tot strafrechtelijke ontruiming van die panden. De gemeente Amsterdam is eigenaresse van één van de gebouwen en heeft tegen de krakers aangifte gedaan; de eigenaar van de andere panden heeft geen aangifte van wederrechtelijke ingebruikname gedaan. Volgens de krakers is de ontruimingsbevoegdheid van de politie in strijd is met de rechtspraak op het gebied van de mensenrechten (huisrecht; artikel 8 EVRM). Bovendien geeft de wet slechts ontruimingsbevoegdheid indien de wederrechtelijkheid van het verblijf in voldoende mate vaststaat. Over die kwestie moet een rechter zich buigen; niet de politie. De Staat, wederpartij, licht toe dat in elk afzonderlijk geval wordt onderzocht of sprake is van een redelijke verdenking van een strafbaar feit voordat tot ontruiming wordt overgegaan. In alle gevallen moet duidelijk zijn dat het gaat om kraak en dat de krakers dus zonder toestemming van de eigenaar in het pand verblijven. De eigenaar moet aangifte hebben gedaan. Vervolgens stelt de politie ter plaatse een onderzoek in om te bezien of inderdaad sprake is van wederrechtelijk verblijf.

Het oordeel van de rechter

Alleen met betrekking tot het gebouw van de gemeente is aangifte gedaan en bestaat een concreet voornemen tot ontruiming; de rechter beperkt zich daarom tot dat gebouw.  Na de wetswijziging van 1 oktober 2010 is kraken zonder meer een strafbaar feit en verleent de wet bevoegdheid tot strafrechtelijke ontruiming van gekraakte woningen. Anders dan de krakers menen, heeft de wetgever ontruimingsbevoegdheid van kraakpanden willen toekennen aan opsporingsambtenaren zonder dat de strafrechter eerst de wederrechtelijkheid van het verblijf moet vaststellen. Ontruiming vormt een vergaande inbreuk op het huisrecht, maar met de vaststelling van de wet is aan de vereisten van het mensenrechtenverdrag voldaan. Bovendien is de wet kenbaar, zijn de gevolgen ervan voorzienbaar en is de bevoegdheid tot ontruiming beperkt tot personen die wederrechtelijk in een ruimte verblijven – dit is het geval bij de krakers en zij hadden dus de mogelijke gevolgen daarvan kunnen voorzien. Wel moet de Staat beleid ontwikkelen voor de ontruiming van kraakpanden, op grond waarvan de officier van justitie (behalve in bijzondere omstandigheden) bewoners zal meedelen dat hij van oordeel is dat zij wederrechtelijk in een bepaalde woning of gebouw verblijven en dat zij daarom rekening moeten houden met de mogelijkheid van ontruiming. Het standpunt dat bij voorgenomen ontruiming van kraakpanden steeds toetsing vooraf door een onafhankelijke rechter is vereist, aanvaardt de rechter dus niet – ook al is het inderdaad zo dat toetsing achteraf, nadat ontruiming heeft plaatsgevonden, weinig zinvol is. Wel moet sprake zijn van een redelijke verdenking van een strafbaar feit, het kraken. De wetgeving beoogt de bestaande (strafrechtelijke) ontruimingspraktijk van gekraakte panden te legitimeren en te continueren. Inbreuken op het huisrecht zijn toegestaan voor zover dit noodzakelijk is in het belang van het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Krakers kunnen zich, zoals hier, nog steeds tot de civiele rechter wenden om hun bezwaren tegen een voorgenomen ontruiming van hun woning voor te leggen. In dit geval bestaat ten aanzien van krakers een gegronde verdenking dat zij zich schuldig maken aan het misdrijf van kraken en staat de wederrechtelijkheid van hun verblijf vast, zodat de Staat gebruik mag maken van zijn bevoegdheid tot strafrechtelijke ontruiming. (Uitspraak Rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2010, LJN BO1533)