Tijdelijke verhuur aan buitenlandse werknemers belast

Buitenlandse werknemers die slechts voor korte tijd in een gemeente verblijven, kunnen zich niet inschrijven als inwoner en betalen geen reguliere belasting. Wel maken zij gebruik van gemeentelijke voorzieningen. Ter compensatie van gemiste inkomsten kan de gemeente een speciale belasting opleggen, zoals de forensenbelasting of toeristenbelasting. In dit geval is aan de werkgever een aanslag toeristenbelasting opgelegd.

De casus

B is eigenares van een pand waar zij buitenlandse werknemers van haar bedrijf huisvest. De werknemers verblijven voor de duur van hun arbeid voor kortere of langere tijd in het pand en betalen huur. De kamers zijn gemeubileerd en gestoffeerd; maaltijden en linnengoed verzorgen de werknemers zelf. Aan B is in verband met deze verhuur voor het jaar 2009 een aangiftebiljet  toeristenbelasting toegezonden. Op basis van de verstrekte gegevens moet B voor 12.614 overnachtingen ruim 15.000 euro toeristenbelasting betalen. Het door B daartegen gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar afgewezen, en het door B ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het verblijf van de buitenlandse werknemers in het pand inderdaad een belastbaar feit: de werknemers waren niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, hielden in het pand verblijf met overnachting en betaalden ook voor het verblijf. B is belastingplichtig, want zij heeft het pand voor dat verblijf ter beschikking gesteld. De rechtbank merkt op dat de wetgever gemeenten bewust de mogelijkheid heeft geboden om onder de naam toeristenbelasting verschillende soorten verblijfsbelastingen te heffen, die voor alle niet-ingezetenen die in de gemeente verblijven kunnen gelden. Dat een belastingplichtige zich niet in de gemeentelijke basisadministratie kan inschrijven en daardoor onder de heffing van toeristenbelasting kan vallen, maakt niet dat sprake is van een onredelijke of willekeurige belastingheffing. B blijft echter van mening dat de heffing in strijd is met de strekking van de lokale toeristenbelasting, omdat het niet gaat om een verblijf met een recreatief karakter. Ook is er volgens B strijd met het gelijkheidsbeginsel, aangezien heffing van toeristenbelasting in veel andere gevallen achterwege is gebleven. B legt de zaak voor aan het hof.

Het oordeel van de rechter

Het hof is met de rechtbank van mening dat niet uit de regeling blijkt dat de gemeente enkel toeristenbelasting heeft willen heffen over overnachtingen met een recreatief karakter. B stelt wel dat haar werknemers zich hebben gemeld voor inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, maar ook dat is niet aannemelijk geworden. Bij andere potentiële belastingplichtigen (waaronder woningcorporaties en particuliere verhuurders van woningen) zou aldus B in de meerderheid van de gevallen niet daadwerkelijk toeristenbelasting zijn geheven. Zij baseert zich daarvoor met name op gegevens op de website van de gemeente. B heeft haar stelling volgens het Hof echter niet voldoende onderbouwd en heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat bij meer dan de helft van de daadwerkelijke belastingplichtigen (de zogeheten meerderheidsregel) de heffing van toeristenbelasting achterwege is gebleven. Conclusie: de rechtbank had het bij het rechte eind. Ook het hoger beroep van B is ongegrond. (Uitspraak Gerechtshof Amsterdam van 22 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2713)