Gelijke behandeling en vijf euro schadevergoeding?

Verhuurster is eigenaresse van een naoorlogs complex dat bestaat uit ruim twee honderd portiekflats, die al gedurende vijftien jaar niet meer onderhouden zijn. Het complex stond jaren op de nominatie om te worden gesloopt en te worden vervangen door nieuwbouw, maar die plannen konden om financiële redenen niet doorgaan.

De casus

Verhuurster heeft besloten om ingrijpende onderhouds- en renovatiewerkzaamheden aan het complex te laten uitvoeren. Daaraan voorafgaand heeft een asbestinventarisatie plaatsgevonden. In alle onderzochte woningen zijn (niet-)hechtgebonden asbesthoudende materialen aangetroffen, maar niet alle huurders hoeven te verhuizen. Omdat een groot aantal woningen is gekraakt, laat de adviseur van verhuurster weten dat dit het risicoprofiel van de panden wijzigt; de brandverzekering is namelijk gebaseerd op verhuur van de woningen. De verzekeraars eisen dat de panden op zo’n kort mogelijke termijn weer ter beschikking van verhuurster komen, zodat tot de geplande werkzaamheden en verhuur kan worden overgegaan. De dekking voor de gekraakte panden wordt beëindigd als de krakers het complex niet verlaten. De door verhuurster in kort geding gevorderde ontruiming van de door kraakster bezette woning is door de voorzieningenrechter toegewezen. Omdat niet alle huurders hoeven te vertrekken en ook tijdelijke huurovereenkomsten op grond van de Leegstandwet zijn gesloten, doet kraakster een beroep op gelijke behandeling. Zij vordert in hoger beroep de vernietiging van het vonnis en de veroordeling van verhuurster tot betaling van één euro als voorschot op de als gevolg van het gedwongen vertrek geleden schade van vijf euro. Uit het feit dat bepaalde woningen bewoond konden blijven, moet volgens kraakster worden afgeleid dat er geen noodzaak was voor de uitgesproken ontruiming.

Het oordeel van de rechter

In de gekraakte woning bestond een acuut asbestgevaar vanwege beschadigingen aan de vensterbank en de vloerbedekking. Verhuurster moest in de gelegenheid worden gesteld de asbestinventarisatie af te ronden om met de saneringswerkzaamheden te kunnen beginnen. Dat er voor verhuurster mogelijkheden waren andere appartementen in het complex nog (tijdelijk) te laten bewonen door huurders met wie zij afspraken over de ontruiming in het kader van de werkzaamheden kon maken, is volgens het hof niet relevant aangezien gesteld noch gebleken is dat in die andere woningen ook een acuut asbestgevaar aanwezig was. Er is geen sprake van gelijke gevallen en evenmin van een ongeoorloofd onderscheid tussen kraakster en de huurders van die andere appartementen – dit nog daargelaten dat kraakster geen huurder was, maar de woning zonder recht of titel in gebruik had genomen. Dat een en ander iets te maken zou hebben met de Spaanse nationaliteit van kraakster wijst het hof van de hand. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel dat ontruiming in dit geval gerechtvaardigd (proportioneel) is terecht rekening gehouden met de kwestie van de verzekering. Het hof bekrachtigt dat oordeel en ziet geen enkele aanleiding voor enige vergoeding van schade die kraakster door de ontruiming zou hebben geleden. (Uitspraak Gerechtshof Den Haag van 28 april 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:968)